Zoals elke keer dat we een eindje gingen wandelen, keken we goed om ons heen. Misschien dat we deze avond wel een eland zouden spotten. De avond begon al te vallen. Het was nog niet erg schemerig, maar als we zo meteen thuiskwamen zou het al bijna donker zijn. Mijn vader huiverde en merkte op dat het kouder was dan hij gedacht had.
We liepen zwijgzaam voort. Af en toe zei mijn vader iets over de rust en de schoonheid van de schepping. Hoe verder we het pad op liepen, hoe voorzichtiger we gingen lopen. Ik bedacht me dat we deze twee weken in Zweden toch wel minstens een eland moesten zien. Ze schenen immers veel voor te komen in de omgeving van ons verblijf.
Ons huisje stond midden in de wildernis, langs een kronkelende grindweg. Sven, de eigenaar, was ons voorgegaan om de weg te wijzen. Hij vertelde dat hij die dag al twee elanden had gezien, en een ree. Dat van die reeën geloofden we wel. Binnen een paar dagen hadden we er al meer dan dertig gezien. Toen ik eens, tegen de schemer, een eindje ging hardlopen, sprong er een bokje rechts van mij het bos in. Later die avond spotte mijn zusje er meer dan twintig tijdens een autorit.
Binnen een paar dagen hadden we al meer dan dertig reeën gezien.
Maar behalve hopen keutels die net paaseitjes leken, en een paar pollen geplet gras waarvan mijn broertje zeker wist dat er één gelegen had, hadden we nog geen eland gezien. Mijn vader en ik waren op weg naar een van de vele jachthutjes in de omgeving, waarbij je uitzicht had over een golvende grasvlakte. Het pad liep eerst door wat jong loofbos, waar de blaadjes van de nu gele berken zacht fluisterden in de avondbries. Daarna kwamen we op een open vlakte, vol grote keien en boomstobben. Stapels kale boomstammen verrieden dat deze plek kortgeleden nog bos was.
Vlak voordat we het donkere naaldbos in zouden duiken, zag ik haar. Mijn vader hoorde dat ik mijn adem inhield en fluisterde: “Waar?”
Ze had ons eerder gezien dan wij haar, dat was onvermijdelijk. Of nou ja, gezien. Later vertelde mijn vader dat elanden slechte ogen hebben, maar wel een sterke reuk en dat ze kunnen horen als de beste. De witte vacht aan de binnenkant van haar oren was het beste zichtbaar, doordat ze die oplettend heen en weer draaide. We konden haar een paar tellen bewonderen, want nadat ze zich omdraaide verdween ze met grote stappen in het bos.
Het bos voelde plots anders aan. We liepen langzaam verder over het pad, terwijl we nauwlettend om ons heen bleven kijken. Het gras en mos in het midden van het karrespoor dempte onze voetstappen. Elk steentje dat we raakten leek veel harder te knarsen dan voorheen, maar ondertussen verkneukelden we ons. De rest was thuisgebleven, maar wíj hadden op enkele tientallen meters afstand een eland gezien.
Terwijl we fluisterend overlegden hoe we de boodschap zouden brengen (‘we zeggen gewoon niks’, ‘pas onder het eten’, ‘de foto is wazig, maar we hebben bewijs’) stak een volgende eland het pad over. We konden onze pret niet op. Twee elanden op één avond! Toch voelde het op de één of andere manier ineens volkomen natuurlijk om ze dan eindelijk daadwerkelijk te zien. Ze kwamen in deze omgeving immers veel voor?