Het heeft er vast een beetje maf uitgezien. We stonden op een klein stationnetje. We moesten allebei een half uur wachten en raakten aan de praat. Ik stond aan de ene kant, en zij stond aan de andere kant van het spoor.
Ze vertelde mij over haar leven. Ze stortte haar hart uit. Over hoe haar eigenlijk alles voor de wind ging, qua studie en werk. Maar dat het heus geen makkelijke periode is geweest, met een ziekbed en tenslotte verlies van haar vader.
En dat ze bijna dertig is, en dat ze inderdaad kampt met een dertigersdilemma. Want ze heeft een goede baan en woont in Amsterdam in een grachtenpand, maar is opgegroeid op een Brabantse boerderij. En daar wil ze naar terug, want daar ligt haar hart.
Op een gegeven moment grijnsde ze: ‘Zomaar, zo’n diepgaand gesprek.’ Ik lachte, ik luisterde. Maar dat was goed zo.
Haar trein was er eerder. Ze zwaaide met beide armen. Ik zwaaide terug. Hoe ze heette, geen idee. Maar dat was goed zo.