Zoet als zonnestralen. Tintelende zonnestralen. Tranen, zonnetranen. Als zomerregendruppels, zoete zonnedruppels. Zoete druppels van druipende nectar. Druipende zoete zonnedruppels.
Onze woonkamer staat vol bloeiende amaryllissen. Dat krijg je met een broertje die bij een bloembollenhandel werkt. Ik zat aan de keukentafel en hoorde iets met een plofje op de tafel vallen. Ik keek, er lag een druppel. Mijn blik ging omhoog, en laat op de keukentafel nu net de bol staan die het ‘t minst goed doet. Wat, dacht ik, nectar?! Toen ik de bloemen nader inspecteerde, bleken er nog meer druppels tussen de zielig hangende meeldraden te kleven.
Nectar, hoe zou dat smaken? Bij nectar dacht ik altijd aan een héél dun goedje, maar dit voelde een stuk steviger, net als koude honing. Het rook nergens naar. Misschien is het wel bitter, dacht ik. En dat bijen er dan een tovermiddeltje aan toevoegen, waardoor het zoete honing wordt. Misschien kun je nectar van sierbloemen als amaryllissen sowieso niet eten. Straks is het giftig, of zo.
Maar ik proefde. Met het puntje van mijn tong. Wat is er zoeter dan honing…? Nectar, ongetwijfeld. Uit een verschrompelde bloem. Wat een verrassing.