Teveel

De zakenman was arm en uitgekeken op de wereld. Maar hij had een driedelig pak en dat was in zijn voordeel, want dan had je een goede uitstraling en dan zat het mee. Hij hield wel van wijn en ook van dikke sigaren, beiden kon hij zich eigenlijk niet permitteren en het was beter dat hij ze niet in huis had. Want hij had zich laten vertellen dat het teveel ervan je lichaam zou aantasten. Nu had hij teveel van alles, behalve van geld – en zijn lichaam was redelijk gezond, dus een wijntje per dag was geen probleem en eens per week rook hij een dikke sigaar met zijn buurman op het balkon. De wijn dronk hij elke dag ergens anders, vaak onder het genot van een goed gesprek maar vaak ook niet. Eigenlijk werden die goede gesprekken steeds spaarzamer. Hij was nooit alleen; integendeel. Maar de laatste tijd dronken ze hun wijn veelal in stilte, met zuinige teugjes.

Achteraf gezien had hij de wereld niet in moeten gaan. Achteraf gezien had hij altijd thuis moeten blijven. Dat was beter geweest voor hemzelf en voor iedereen. Doordat hij nu dagelijks mensen ontmoette kon hij zichzelf blijven laten geloven dat hij niet eenzaam was. Maar achteraf gezien had hij spijt van zijn eeuwige honger naar het netwerk en naar rusteloosheid en naar elders. Zijn kinderen waren nu zijn spiegelbeeld en zwierven over de aarde. Af en toe kreeg hij wat foto’s te zien. De ene verbleef in Egypte en de ander vierde feest in Las Vegas. De laatste leek wat meer op Marie en hielp momenteel in een kindertehuis in Ghana. De foto’s die ze stuurde gingen vergezeld met lange verhalen over de kinderen die voelden alsof ze de hare waren, maar ook over hoe ze de kinderen in Zuid-Afrika en Colombia miste. En of hij misschien eens langs kon komen.

De kinderen geloofden in de wereld die hij voor hen had geschapen. Nu ze lang en breed ver van hier waren kon hij zich het grote huis niet langer veroorloven en zorgde de flat ervoor dat hij zich toch meer een onderdeel van de samenleving voelde. De buurman bleek een sigarenliefhebber te zijn en bood hem eens per week het genoegen in ruil voor de dagelijkse ochtendkrant. De wijn vond hij op maandag aan de overkant bij de man die misschien hetzelfde leven had geleid als hij. Daar hadden ze het nooit over gehad, maar wel over de politiek. Op dinsdag luisterde hij bij zijn voormalige buurvrouw naar de radio en ze schonk voor hem een bodempje in een antiek glas. Hij vond het eigenlijk te weinig maar bedacht zich dankbaar te moeten zijn. Op woensdag ging hij naar het café naast de universiteit. Daar was altijd wel iemand die hem vaag herinnerde en dat was altijd wel wederzijds. Hij zorgde ervoor dat het gesprek net zo lang duurde als het eerste rondje, zodat zijn partner niets zou merken van zijn financiële gesteldheid. Donderdag was de dag die wel eens overgeslagen werd. Maar dat was niet erg, want het teveel ervan zou je lichaam kunnen aantasten. Donderdag was de dag dat hij meestal op het balkon bij de buurman stond. De buurman had het in een ver verleden wel kunnen betegelen, maar nog steeds geen tijd gehad om het te meubileren. Of geen geld – dat maakte uiteindelijk geen verschil en staand roken was tegenwoordig in. Hij zag het werkelijk overal in de stad gebeuren.

Vrijdagavond vond hij zijn weg naar zijn schoonzuster die nog in een herenhuis woonde. Zij vroeg steeds weer naar de kinderen en daar spraken ze dan samen over. In zijn mijmeringen had hij zich vaak genoeg afgevraagd of ze het vroeg uit belangstelling of uit formaliteit. De eerlijkheid gebood hem dat eens te vragen, maar hij legde deze stem het zwijgen op in de angst het enige gespreksonderwerp met zijn schoonzuster te verliezen. Straks kon hij niet meer bij haar terecht.

Overigens had hij zelf ook een fles wijn in huis. Zaterdag en zondag waren de enige dagen dat hij zichzelf toestond daar gebruik van te maken. Op zaterdag dronk hij een glas in de zitkamer, terwijl hij het zoveelste boek in zijn handen had. Zijn ogen lazen en daar was hij zich bewust van, maar zijn hoofd stond altijd naar iets anders.

Op zondag stond het glas samen met een boeket verse bloemen op de keukentafel, en de stoel tegenover hem was leeg.