Als een deken kroop de avond
over ’t uitgewerkte land.
Waar zojuist nog kind’ren speelden
kreeg de schaduw overhand.
Achter vensters klonken stemmen,
afgewisseld met een lach.
Zachtjes kroop de avond verder,
spoedig door de nacht verrast.
Op de deurmat viel het nieuwsblad,
wereldleed in inkt gevat.
Vluchtig zullen we je lezen,
morgen weer een nieuwe dag.
Boven borden bogen hoofden,
dankten voor de overvloed.
“Waar menig mens eet brood der smarte
hebt Gij ons mild en wél gevoed.”