Vrijdagmiddag.
“Ik zeg altijd: kennis van de natuur moet je doorgeven!” zei de meneer.
Het was die dag dat Angela me meenam, de Wieden in, en we liepen de korte versie van het Veenweidepad. Struinden. Als je struint, kun je net zo goed de korte versie nemen. Het kost evenveel tijd als de lange versie op wandeltempo, maar je ziet meer.
Vanaf de parkeerplaats liepen we eerst door een bossage, daarna ging het pad door een drassig veld. Toen we het volgende bosje betraden, stond er iets verderop een groengeklede man met een grote camera gericht op de grond voor zijn voeten. Vanzelf keek ik om me heen om te ontdekken wat hij aan het fotograferen was. Toen zag ik ze ook, hier en daar verspreid op de bosgrond: mooie rode kelkvormige zwammetjes. Wauw! Die had ik nog nooit gezien.
Ik vroeg hem of hij wist wat voor zwam dit was. “Volgens mij,” zei hij, en hij diepte een paddenstoelengids uit één van zijn zakken, “maar ik weet het niet helemaal zeker – volgens mij is dit de krulhaarkelkzwam.”
“Ja, de meeste mensen zien dat niet, hoor!” vervolgde hij. “De meeste mensen lopen er zo aan voorbij.”
Ik weet niet zeker of wij het hadden gemist als deze wandelende natuurgids (letterlijk hoor, hij vertelde dat hij natuurgids is ;)) ons niet beter had laten kijken. We struinden immers, onze ogen tastten constant de omgeving af. Dichtbij, ver weg. We zochten naar schoonheid. En als ik voor mezelf spreek: details ontgaan me niet snel.
Maar afijn, ik heb meneer natuurlijk ontzettend bedankt. Als hij daar niet stond te fotograferen, hadden wij deze wondertjes wellicht niet gezien. Nu, in het ontluikende voorjaar, zijn we immers ook niet zo ingesteld op het vinden van paddenstoelen. Des te groter de verrassing.
Door kennis zie je meer is één van mijn omstreden lijfspreuken (daar kom ik nog wel eens op terug). Dus meneer, ik ben het helemaal met u eens: kennis van de natuur moet je doorgeven. Gráág zelfs.