Was de lucht vorige week woensdagavond verzadigd van kleur, vanavond klinkt de lofzang anders. Het is aanzienlijk warmer dan vanochtend. De zon verschuilt zich achter sierlijk geboetseerde vormen in de lucht.
Vanavond zijn het de vogels. En niet alleen een merel. Hoewel de zang van de merel een mensenmenigte stil zou kunnen krijgen. Echt, hoor.
Een koppel wilde eenden in het slootje.
Terwijl ik op mijn knieën lig om de heermoes te fotograferen (gelukkig langs de Wetering en niet in onze tuin) hoor ik uit de verte al een gevaarte aankomen. Een zwaan. De meerkoet slaat alarm en de zwaan landt enkele tientallen meters verderop in het water.
Koolmeesjes.
Spreeuwen.
Musjes.
Een grote hommel zoekt naar bloempjes van de hondsdraf.
Een zwaluw. Een duif die een ander wegjaagt. In de verte klinkt de merel waar de eerste op reageert.
Als ik thuis kom vangt de stonde aan waarvan ik gisteravond zo’n mooie beschrijving las in Achter de heuvelen van Wilma.
Een enkele, late landman roert nog zijn gereedschap, tot het rozige licht op de drijvende wolkjes geheel verzwonden is.
Wilma, Achter de heuvelen
En het is wonderlijk, zo plotseling als nu alles rondom verandert.
De kleuren zijn er nog wel, maar ze geven geen licht meer.
Het grijs van de daken, het groen van de berk en beuk, het blauw van de dennen, ja zelfs de blankheid, van de bloesempracht op de vruchtbomen, het is alles één van toon geworden, onzegbaar rustigmakend, als vouwden zich de handen tot stil avondgebed.
Het hard-krachtige groen op de roggevelden. Het vlammig levenrood op de heide, alles verliest zijn geheel eigen sprake. Zelfs de wilde zandgolven leggen zich in grijze rust, hier en daar nog een enkele verheffing, maar dan zinkt alles terug in wijde, grijze gelatenheid.
Het violet van de heuvellinie in de verte is lang verbleekt tot nevelig blauw. Nu gaat het samensmelten met de diepe kleurloosheid van de oostelijke hemel. Langzaam wordt het floers dichter, de rust inniger.
…
Je kunt het alleen maar schrijven, als je het hebt waargenomen, nietwaar?