Troost

Bovenstaand bericht deelde ik op 2 augustus. Sindsdien zit de zinsnede ‘omringd te worden door afsterven en vergaan’ vaak in mijn hoofd. Zeker wanneer de rafelrand of zelfs het einde van het leven in menselijke relaties dichterbij komt.

Wil ik voor dat onverbiddelijke einde ook mijn ogen sluiten?

Rond de herfstvakantie ervoer ik een rouwproces als het gaat om de zomer. Blijkbaar was ik zo gehecht geraakt aan het schoon van de zomer, dat het pijnlijk was om te zien dat het veranderde. Ik moest opnieuw leren schoonheid te vinden. In andere dingen. Mezelf niet binnen opsluiten maar de dagen blijven omarmen, ook al werden ze korter.

Voor de herfstvakantie was ik begonnen aan een schilderij, en toen ik na twee weken weer op school kwam ging ik ermee verder. Het zorgde ervoor dat ik om me heen bleef kijken, het landschap probeerde te doorgronden. Er werden nieuwe stappen gezet en ik werd me er ineens heel bewust van dat ik niet toe zou geven aan de herfstdip dit jaar.

Maar. Rouw, dus. Ik voel me een beetje bezwaard om erover te praten als ik zelf geen sterfgeval in mijn directe relaties meemaak. Dat moet wel de meest rauwe vorm van rouw zijn, het grootst gapende gat en de meest ingewikkelde nasleep. Het liefst wil ik meteen door naar troost, maar zo werkt dat niet bij rouw.

Wat je ook moet loslaten – mens of dier, materieel of immaterieel, groot of klein, droom of overtuiging – als je ergens aan gehecht bent zal verlies een rouwproces op gang brengen.

Wie is er goed in loslaten wat dierbaar is?

Wat kapot is, kan vervangen worden.

Het positieve van die gedachte is misschien dat je je niet zo aan materiële dingen hecht. Maar het kan ook een achteloosheid teweegbrengen. Gebruiken en verbruiken, omdat er genoeg lijkt te zijn.

Ik denk dat er iets verloren gaat als er geen hechting plaatsvindt. Als we geconditioneerd worden als consumenten (lees de boeken van Herman Paul, zoals Shoppen in Advent), werkt dat zonder we het beseffen door in onze relaties met mensen en de verwachtingen die we hebben voor de toekomst. Dan leven we voor onszelf en vergeten we zo makkelijk dat we relationele schepsels zijn.

Als je niks hebt kun je ook niet delen. Als je veel hebt, moet je delen.

Kijk, de bloemen vragen zich dat niet af; zij laten hun zaad vanzelf vallen.

Als de dood komt, komt er confrontatie. Een confrontatie met eindigheid – want we leefden alsof het oneindig was. Maar ook een confrontatie met relatie – want we leefden alleen voor onszelf. Die ander nam een grotere plaats in dan we dachten.

Misschien herken je rouw op een ander vlak in je leven, dat niet te maken heeft met een sterfgeval. Een proces dat z’n goede en slechte dagen heeft. Op en neer. Denken dat je er overheen bent, en dan komt het weer in z’n volle hevigheid terug. Het moeilijkst is – steeds weer die confrontatie.

Er is troost. Maar om getroost te kunnen worden, moet je rouw toelaten. Pijn voelen.

En dat is moeilijk.

Want dan moet je toegeven dat er iets kapot is wat niet vervangen kan worden.

We moeten leren accepteren dat lijden en dood bij het leven hoort. De dreigende ‘code zwart’ gaat in de media hier en daar gepaard met deze oproep. Ik vind het niet gek dat wij, welvarende Nederlanders, ons daar zo ongemakkelijk bij voelen. Wij hebben lijden en dood immers zorgvuldig uit ons leven geëlimineerd. Waar onze overledenen voorheen rond de kerk midden in het dorp begraven werden, liggen begraafplaatsen inmiddels aan de rand van de bewoonde wereld. Waar we inwoonden bij onze bejaarde vaders en moeders en ze verzorgden tot de dood, stoppen we ze tegenwoordig tweehoog in een één- of hooguit tweekamerappartement. En als ze dementerend zijn achter deuren die potdicht zitten. Met psychisch lijden worden we dankzij bezuinigingen vandaag de dag weer wat meer geconfronteerd dan de laatste jaren, maar het idee van gekken op straat is vooral: eng.

Corona. Het wordt nooit meer zoals het was. Maar ik wil niet geconfronteerd worden met een toekomst die niet aan mijn verwachtingen voldoet. Mijn verwachtingen loslaten doet pijn.

Hoe overleven we een crisis? Niet als we elkaar iets toewensen, maar als we elkaar troosten.

Ik dacht aan de Bijbel en in het bijzonder aan de Psalmen. Hoeveel troost putten mensen al eeuwenlang uit de Psalmen?

Ik dacht aan de dichters van de Psalmen. Neem David. Naar onze maatstaven heeft die man een afschuwelijk leven gehad. Vol verlies, pijn en rouw. Als hij dit in onze tijd had meegemaakt had hij minstens permanent verlof gehad van al zijn taken, want hoe had hij het anders kunnen verwerken en z’n leven op orde kunnen houden?

Misschien word je wel geconfronteerd met lijden en dood. Misschien voel je je totaal ontredderd, machteloos. Misschien kan niemand je troosten.

Misschien komt er een tijd dat we allemaal geconfronteerd worden met het onverbiddelijke einde. Wat als we onze ogen niet langer kunnen sluiten? Voelen we pijn? Hebben we troost nodig?

Ik beveel je de Psalmen uit de Bijbel aan. Ik beveel je de God van de Bijbel aan. Wist je dat één van Zijn Namen Trooster is? Hij is volkomen. Dat is de reden dat David op de been bleef.

Deze foto’s maakte ik vanmiddag in de Gatherhof. Dat is onze educatie- en natuurtuin die mijn vader in 2018 heeft aangelegd. Altijd open, iedereen is welkom.